Getemde zwinnen, diepe geulen en kreken
Watertjes met een lange historie
Door: Truus Zonneveld
Noord-Holland bestaat voor een groot deel uit water. Vaak goed zichtbaar, soms verborgen in het landschap. Eerder kwamen de duinbeken en bronnen van de binnenduinrand aan bod. Daarna was er aandacht voor de wielen en braken in de polder. Ditmaal richten we ons vizier op zwinnen, geulen en kreken.
Het Noord-Hollandse polderlandschap lijkt het toonbeeld van doelmatigheid. Loodrechte wegen, kavel- en slootpatronen doorsnijden onder andere de Zijpe, de Beemster, de Schermer, de Haarlemmermeer en de Wieringermeer. En ook het ‘oude’ land krijgt vanaf 1900 door de toenemende mechanisatie en ruilverkavelingen een steeds efficiënter aanzien. De afgelopen honderd jaar werd er volop gedempt, gekanaliseerd, gekapt en geëgaliseerd. Kronkels en bochten in wegen en waterlopen verdwenen. Net als vele zogenaamde obstakels als hagen, bosjes en wallen die uit praktisch oogpunt uit de weg werden geruimd. Al deze ingrepen, fraai en zorgvuldig beschreven in de uitgave ‘Het landschap de mensen, 1850-1940’ van Auke van der Woud, leverden een nuttig en functioneel landschap op. En toch. Voor wie goed speurt valt er nog veel ‘wilds’ te ontdekken. Kriskras door onze provincie liggen de sporen van een ongecultiveerd en waterrijk verleden voor het oprapen. Van zwinnen en geulen tot dieën en kreken.
Razend Zwin
Neem de vele zwinnen – een zwin is een buitendijkse geul - in de kop van Noord-Holland. Vroeger hadden de inmiddels getemde zwinnen Lotmeer, Razend Zwin, Boerzwin, Kruiszwin, het Hooge Oude Veer en het Lage Oude Veer via het Balgzand een open verbinding met de Waddenzee. Nadat in 1846 een groot deel van het Balgzand werd aangedijkt en de Anna Paulownapolder werd drooggemalen, kwamen deze zwinnen binnendijks te liggen. Vandaag de dag zijn het kalme stromen die rustig afwateren op het Amstelmeer. Maar ze herinneren nog steeds aan onstuimiger tijden, toen het zeewater met de getijden kwam en ging. Zilte sporen zijn er te over omdat de kwel van zout grondwater nog flink kan opdringen. Zo bergt het natuurgebiedje Kruiszwin, een verland zwin vlakbij Anna Paulowna, veel zoutminnende planten. Je hoeft er in de lente of zomer maar een rondje te maken en je ruikt als het ware de zilte herkomst wanneer je op de lila bloemetjes van de zeeaster stuit of op de aardbeiklaver en het zilte torkruid.
Dije of Die
Trek je zuidwaarts de provincie in, dan vallen vergelijkbare oude wilde sporen nog te achterhalen in geografische namen met ‘die’. ‘Die’ staat voor kreek of zeearm, maar dan in binnengedijkt land. Sommige dieën zijn in de loop der eeuwen verland en bebouwd – zoals de woonwijk De Die in Heemskerk waarvan alleen de naam nog verwijst naar de waterrijke geschiedenis - andere zijn nog steeds open water. Stromend en wel. Denk aan de Holysloter Die, Ransloter Die en Uitdammer Die in Waterland. Al deze dieën of getijdegeulen zijn restanten van veenriviertjes die naar zee afstroomden en waarin het zeewater diep landinwaarts kon komen.
Wirwar aan water
Een bijzonder exemplaar in Noord-Kennemerland is het Die, ook wel de Limmer Die. Dit hedendaagse natuurgebiedje, pal aan de A9 ter hoogte van Heiloo en Limmen, maakte net als de rechtgetrokken Schulpvaart en Dusseldorpervaart deel uit van een wijdvertakt krekenstelsel dat uitmondde in het zeegat bij Castricum. Via deze kreken drong vanuit het westen de Noordzee naar binnen. Het Oer-IJ, de voorloper van het IJ, stuwde vanuit het zuidoosten naar binnen. Het hele gebied moet, net als Waterland, een wirwar zijn geweest van kreken, geulen en rivieren, waar een mengeling zoet en zout, dus brak water doorheen stroomde. Vergelijk het met het hedendaagse getijdegebied de Slufter op Texel. Of het Zeeuwse Verdronken land van Saeftinghe. Bijzondere gebieden die vanwege hun brakke karakter een bijbehorende bijzondere flora en fauna hebben. De vochtige oeverlanden van de Limmer Die zijn in de lente vergeven van wilde orchideetjes, dotterbloemen, de grote ratelaar en de vleesetende zonnedauw. En in het najaar rusten hier honderden smienten, kieviten, ganzen en goudplevieren.
De Kil
Al even bijzonder is de Kil in de Wijkermeerpolder, die dwars door het schapenland van de familie Kerssens stroomt. Net als de vele dieën in Limmen, Uitgeest en Akersloot is dit zo’n residu van het Oer-IJ. Regelmatig joeg het Zuiderzeewater via het IJ en de Kil landinwaarts. Met name tijdens zuidwesterstormen kon het hier lelijk spoken. Na de zoveelste doorbraak van de Aagtendijk en de Assendelver Zeedijk werd in 1718 een dwarsverbinding tussen deze twee dijken aangelegd: de Nieuwendijk. Wie een wandeling door de Wijkermeerpolder maakt, moet even bovenop deze hoge dijk klimmen om de Kil goed te kunnen bekijken. Je krijgt bovendien een weids panorama voorgeschoteld. En zit het mee, dan zie je in het voorjaar de hazen door het land schieten. Na de aanleg van de Nieuwendijk verloor de Kil het ‘contact’ met de Zuiderzee, maar als afwateringssloot stroomt hij nog steeds door de polder. Weliswaar geen groots woest water, maar een onmiskenbaar landschapselement uit vroegere tijden.
Een lijntje met het verleden
Je ziet als argeloze fietser de Kil en andere kreken misschien voor gewone boerensloten aan. Maar bij nader inzien blijkt dat ze een eigen functie en achtergrond hebben. En charme. Want via zwinnen, geulen en kreken heb je zowaar een open verbinding met de geschiedenis van het Noord-Hollandse landschap. Al deze watertjes, al dan niet verlegd, gedempt of gekanaliseerd, laten zien hoe dat landschap zich door de eeuwen heen ontwikkelde.
Noot:
Zwin komt van het middelnederlands ‘swinen’ wat verdwijnen of uitteren betekent, bron: Etymologisch woordenboek van P.A.F. van der Veen en N. Van der Sijs (1997).