Gaan sneeuwklokjes onze natuurgebieden veroveren?
Nieuwe kansen voor sneeuwklokje
Het is nog winter, maar het naderende voorjaar is al merkbaar. Het icoon van de lentebodes is ongetwijfeld het sneeuwklokje. Of de winter nu kwakkelt of vorst en sneeuw heersen, het maakt niet uit. Begin februari bloeien de witte klokvormige bloempjes al volop. Sneeuwklokjes zien we vooral op landgoederen en in parken, tuinen en windsingels. Maar dat zou wel eens drastisch kunnen veranderen. Ons warmer wordende klimaat biedt nieuwe kansen voor het sneeuwklokje. De weg naar bossen, duinen, moerassen, wegbermen en dijken ligt open. Hoe zit dat en wat zijn de gevolgen voor de natuur?
Zonder de mens geen sneeuwklokjes
Sneeuwklokjes zijn niet inheems, maar komen oorspronkelijk uit Zuid en Midden Europa. Al vanaf eind 15e eeuw waren het gewilde planten op kasteel- en kloostertuinen en landgoederen. Vooral het gewoon sneeuwklokje werd daar samen met andere stinsenplanten geregeld als bolletje in de grond gestopt. Vanaf eind 19e eeuw werd de bloem steeds populairder onder de groeiende bevolking. Er ontstonden zelfs sneeuwklokjes kwekerijen. Niet op bollenvelden maar in bossen, want sneeuwklokjes hebben deels schaduw nodig. Een elzenbos in de Dennen van Texel was een van de bekendste kweekplekken. Het sneeuwklokje veroverde de harten van de eilanders en verspreidde zich, geholpen door mensen, over grote delen van het eiland. Tijdens de hongerwinter waren ze even wat minder populair. Want in tegenstelling tot tulpenbollen zijn sneeuwklokjesbollen (evenals de rest van de plant) giftig.
Verspreiding door zich delende bollen
Verspreiding gebeurt tot op de dag van vandaag nog altijd via vermenigvuldiging van de wortelknollen. Zo breiden sneeuwklokjes beetje bij beetje hun groeiplek uit. Op de verspreidingskaart van Nederland is goed te zien dat sneeuwklokjes nog altijd vooral daar voorkomen waar veel landgoederen, buitens en kastelen liggen, of kwekerijen lagen. Daarnaast vind je ze in tuinen en parken van dorpen en steden. Maar, zullen sommigen zeggen, ze zijn hier en daar toch ook op dijken en in binnenduin- of loofbossen te vinden? Dat klopt, toch is de oorsprong dan altijd te herleiden tot aangrenzende menselijke bewoning. Verspreiding via bevrucht zaad komt niet voor, maar dat zou wel eens kunnen veranderen.
Bevruchte zaden
Door onze grillige winters met hun mix van vorst en milde temperaturen, worden sneeuwklokjes tijdens hun vroege bloeitijd van februari tot begin maart, vrijwel niet bestoven door insecten. Die zijn er dan nog bijna niet. Maar juist dat is aan het verschuiven door de alsmaar zachter wordende winters. De afgelopen jaren stijgen de waarnemingen van op sneeuwklokjes foeragerende honingbijen, aardhommels en zelfs blinde bijen (een zweefvlieg). Eén schakel ontbreekt echter nog. Voor succesvolle verspreiding van zaden hebben sneeuwklokjes mieren nodig. Daarmee onderhouden ze een symbiotische verhouding. Hoe werkt die? Bevruchte zaden van sneeuwklokjes zijn voorzien van een zogenaamd mierenbroodje. Dat zijn voedzame hapjes met suikers waarmee mieren hun larven voeden. De mieren op hun beurt zorgen voor de verplaatsing van de zaden over grotere afstand.
Gevolgen van muizen tot uilen
Voorlopig zal van een sneeuwklokjes explosie geen sprake zijn. Onze winters blijven nog wel even onvoorspelbaar, met abrupte afwisselingen van warmte en kou. Voor bloeiende sneeuwklokjes zelf is dat overigens geen probleem. Bij vorst produceren ze als anti vriesmiddel automatisch suikers waardoor ze niet doodvriezen. Maar ook zonder vorst zal uitbreiding niet direct onstuimig zijn. Veel sneeuwklokjes zijn steriele cultivars, of zijn door hun vermeerdering via bloembolletjes, over hele oppervlakten genetisch identiek, wat bevruchting verhinderd.
Vroeg of laat zal bevruchting en verspreiding echter toch toenemen en lijkt de kans op versnelde uitbreiding naar de natuur verzekerd. Het wachten is op vroeg actieve mieren. Dat zal op zijn beurt ook weer betere overlevingskansen bieden voor de eerder rondvliegende bijen, hommels en zweefvliegen. Wie ook blij zullen zijn: de veldmuis en de woelrat. Die hebben geen last van het gif en zijn dol op sneeuwklokjesbollen. Meer muizen en woelratten is ook goed nieuws voor onze torenvalken en uilen. Daarom; natuurbeheerders opgelet. Sneeuwklokjes kunnen er niet goed tegen, als de opstaande bladstengels al in april of mei worden gemaaid.